de vreemdeling | Iemand die niet bekend is |
de klungel | Iemand die onhandig is |
de passagier | Iemand die meerijdt in bijvoorbeeld een auto, de bus, de trein en de taxi |
de lakei | Huisknecht in een uniform. Werkt bijv. in een paleis voor de koning. |
lossen | Uitladen van bijv. een schip of een vrachtauto. |
de opschepper | Iemand die alles beter weet en beter kan dan een ander. |
de opwinding | Dat je zenuwachtig bent. |
de pechvogel | Iemand die altijd pech heeft. |
het scheldwoord | Een woord waar je iemand pijn mee doet. |
het succes | Goede uitslag, geluk |
zelden | bijna nooit |
nep | vals, niet echt |
blijdschap | blij zijn, vreugde |
losweken | Met water iets losmaken |
verschillend | anders, niet hetzelfde |
de teleurstelling | Je bent verdrietig omdat het niet zo is als dat je gehoopt had. |
de twijfel | De onzekerheid |
de uitdrukking (gezicht) | Hoe je kijkt (blij, boos, verdrietig enz.) |
de verwarring | De onduidelijkheid, je raakt in de war. |
het voorgevoel | Gevoel dat er iets zal gebeuren of dat iets niet klopt. |