omkomen - kwam om - omgekomen | doodgaan - meestal door een ongeluk of in een gevecht |
ondergaan – onderging - ondergaan | iets meemaken, er gebeurt iets met je |
ontwaken - ontwaakte – ontwaakt | wakker worden |
oplopen – liep op - opgelopen | iets krijgen, bijvoorbeeld een ziekte |
naar adem snakken | bijna geen adem kunnen halen |
opsnuiven – snoof op - opgesnoven | met je neus extra hard ruiken |
opzwellen – zwol op - opgezwollen | dikker of groter worden |
prikkelen – prikkelde - geprikkeld | iets steken of kietelen |
sterven – stierf – gestorven | doodgaan |
het benauwd hebben | bijna geen adem kunnen halen – ergens bang voor zijn |
uitdrogen – droogde uit – uitgedroogd | Er zit geen vocht meer in. |
verbleken – verbleekte – verbleekt | een hele lichte (witte) kleur krijgen |
verstaan - verstond - verstaan | horen wat er wordt gezegd |
vervellen – vervelde – verveld | een nieuwe huid krijgen, waarbij de oude huid er in stukjes afvalt |
op adem komen | uitrusten na hard werken - weer gewoon adem kunnen halen |
verzwikken – verzwikte – verzwikt | door je enkel zakken. |
zich bezeren – bezeerde – bezeerd | zich pijn doen |
zwellen – zwol – gezwollen | dikker of groter worden |
zweren – zweerde/zwoor – gezworen | een ontsteking op of in je lichaam krijgen |
verblind worden | niets meer kunnen zien |